Loodwitsymposium | Geen witte onschuld: een blik op internationale loodwit regelgeving
Geen witte onschuld: een blik op internationale loodwit regelgeving
door dr. Iris Contant (juridisch waardestellend consulent Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) op de Restauratiebeurs 2011. Klik hier voor het programma van de overige presentaties.
De door schilders veelgeprezen loodwitverf heeft een zwarte kant: de schadelijkheid van lood voor de gezondheid. Hieronder geef ik een korte schets van de geschiedenis van de bewustwording van dit gevaar en wat men daartegen ondernam, beginnend bij de Romeinen tot aan het socialisme en de opkomst van moderne regelgeving. Daarna stip ik de huidige regelgeving in andere landen aan, met het oog op de restauratiesector. Kunnen we daar in Nederland iets van leren?
Van oudheid tot arbeidersbeweging
In het verleden had men weinig alternatieven voor het gebruik van lood, met zijn vele praktische eigenschappen. Het gebruik van loodwit als verfpigment was al in de oudheid bekend, maar belangrijker was de technische vooruitgang dankzij lood. Dat kende vooral in Romeinse tijd vele toepassingen: voor kranen en waterleidingen en pompen. Op sommige loden leidingen staan de namen van de maker (afb).
Loodwinning en verwerking werd in de Romeinse tijd door arbeiders, slaven en veroordeelden gedaan. De damnatio ad metalla was een strafsoort, maar er waren evengoed mijnarbeiders met een arbeidscontract. Daarin werden de rechten van de arbeider vastgelegd, zoals het recht naar eigen traditie te worden begraven, maar ook de plichten. Bij ziekte werd niet doorbetaald. Ook niet bij een waterdoorbraak in de mijn – in onze ogen een bedrijfsrisico van de eigenaar.
In de grote Staatsmijnen lag het recht vast in het uitgebreide Romeinse mijnrecht. Daarin was ook de inrichting van de mijnbouwnederzettingen geregeld. We vinden enkele faciliteiten, waaruit we kunnen opmaken dat voor enig welzijn van de arbeiders werd gezorgd. Er was een badhuis met warm stromend water, ook voor gebruik door slaven. Er was ook een kledingwasserij.
In de mijn golden diverse veiligheidsvoorschriften, die niet de persoon maar de werkploeg, en uiteraard de opbrengst, beschermden. Het saboteren van veiligheid werd zwaar bestraft.
Zo werd er van alles geregeld in het Romeinse recht, meestal vanuit een economische factor. Dat betekent niet dat Romeinen geen kennis hadden van of oog hadden voor de gevolgen. Loodvergiftiging was al in de oudheid bekend als Saturnisme, een toestand van een soort zwaarmoedigheid of melancholie. De god Saturnus (afb.) werd gekoppeld aan het zware lood. Vitruvius is analytischer in zijn “De Architectura” van ca. 40 v. Chr.: “Water is veel gezonder uit aardewerken leidingen dan uit loden leidingen. Want het schijnt dat het water kwaliteit verliest door het lood, waaruit loodwitverf wordt vervaardigd; en daarvan wordt gezegd dat zij slecht is voor het menselijk lichaam. We kunnen een voorbeeld zien in de mannen die met lood werken en die er bleek uitzien. Als namelijk bij het gieten de luchtstroom over het lood strijkt, omhullen de dampen de ledematen, zij branden daarop en beroven de ledematen van de deugdelijkheid van het bloed. Daarom lijkt het erop dat je water niet in loden leidingen moet transporteren, wil je het gezond ter beschikking hebben.”
Vitruvius herkende dus schadelijkheid door inademing en via de huid (waarbij dat laatste, zo weten we inmiddels, alleen voor organische loodverbindingen geldt).
Eerder nog had Lucretius al soortgelijke waarnemingen in de goud- en zilvermijnen gedaan en omdat zilver en lood samengaan in de ertswinning, slaan zijn waarnemingen evengoed op loodmijnen. Over de giftige dampen zegt hij: “zie je niet … hoe merkwaardig hun gezichten erdoor worden, hoe ze van kleur veranderen? Heb je niet gezien of gehoord hoe zij binnen korte tijd sterven, en hoe de levenskracht degenen verlaat die door noodzaak tot dit werk veroordeeld zijn?”
In luxehoofdstad Rome werd dit product van tranen gebruikt voor kookgerei of als medicijn. Plinius (gest. 79 n.Chr.; afb.) geeft in zijn Naturalis historia, Boeken 28, 33 en 34, over Geneeskunde en Delfstoffen, een prachtig beeld van de risico’s en de toepassingen: “In de geneeskunde wordt lood zonder toevoegingen gebruikt om littekens te verwijderen; plaatjes lood, op de lende- en nierstreek gebonden, werken remmend op de geslachtsdrift […] Voor medische doeleinden wordt lood in aarden schotels op een laagje zwavelpoeder gesmolten. Daarop legt men dunne plaatjes lood bedekt met een mengsel van zwavel en ijzer. Het is raadzaam tijdens dit proces de ademhalingsorganen te bedekken. Anders krijgt men last van schadelijke dampen die uit de loodoven opstijgen; ze zijn zelfs dodelijk, voor honden het snelst. […] Etterige uitslag op het gezichtkan men verwijderen door er boter op te smeren; als er loodwit aan toegevoegd wordt, werkt het nog beter.” Het gebruik van loodverdunningen komt later nog voor in de homeopathie.
Veel Romeinse kennis over de gevaren ging weer verloren in Europa. Terwijl loodwit rond 1600 in Japan al werd verboden, legde een Britse arts pas in 1669 een verband tussen de bij vlagen wijdverbreide en dodelijke colica pictonum (de schilderskoliek) en het gebruik van witte loodsuiker als zoetstof in wijn, een loodacetaat (loodoxide/azijnreactie). Dit correleerde namelijk met slechte, dus zure, wijnjaren. Zijn ontdekking leidde tot het eerste loodsuikerverbod binnen Europa!
In schildersboeken uit de 17de eeuw vinden we recepten hoe je loodwit maakt, zoals de Hollandse methode, een afgesloten procedé. Als het loodwit klaar is en je wilt het eruithalen, wordt dan ook wel gewaarschuwd voor de giftige looddampen. Het waren de pigmentmakers zelf die dit veiligheidsadvies gaven dat zich overigens beperkte tot de looddampen. De schilders schuwden in ieder geval het huidcontact met de loodwitverfproducten niet. Zo zien we bij het aanbrengen van zwaar loodhoudende gronderingen het advies dit met de hand uit te strijken.
De grondlegger van de arbeidsgeneeskunde de Italiaan Bernardino Ramazzini (afb.; auteur van De Morbis Artificum Diatriba, 1700) herkende loodvergifting als een beroepsziekte bij kunstschilders en glazuurwerkers en adviseerde maatregelen. Zijn adviezen gingen naar dovemansoren. Kort daarna werd zelfs het gebruik van een overdaad aan witte schmink zeer modieus en daarin zat ook loodwit.
Tegen het midden van de 19de eeuw werd de productie van zinkwit een serieuze concurrentie voor de loodwitfabrikanten. In 1849 kwam Frankrijk met een regelgeving die het gebruik van zinkwit voorschreef voor overheidsgebouwen, ten koste van loodwit, omdat dit zo ongezond was. Het verbod was wel een vorm van protectionisme: de loodwitindustrie was gevestigd in m.n. Duitsland, terwijl de zinkwitproductie in Frankrijk opkwam.
Sinds de Romeinen was er weinig gebeurd inzake veiligheid op de werkvloer, integendeel: in plaats van over een badhuis in de mijnkolonie lezen we bij de socialist Domela Nieuwenhuis over misstanden in loodwitfabrieken zonder water en zeep. Met de opkomst van het socialisme en de vakbondsbewegingen werd er rond 1900 eindelijk aan de gezondheid van de arbeider gedacht en dit onder druk van de arbeiders zelf.
In Duitsland en Engeland werden verordeningen opgesteld voor meer veiligheid in de loodverffabrieken. Dit volgde ook voor schildersbedrijven die met loodwit werkten. Een petitie voor een algeheel verbod van loodwitverf werd in 1904 echter nog verworpen, hoewel de gezondheidsrisico’s alom bekend waren. De redenen daarvoor waren dat dit veel fabriekarbeiders werkloos zou maken en men niet wist of alternatieve verven zouden voldoen. In Frankrijk kwam het eerste verbod in 1909 tot stand en publieke druk leidt uit eindelijk tot meer.
Toenemende beperking in de 20ste eeuw
Overheden namen de zorg voor gezondheid als taak in handen. Het ILO of IAO-verdrag 13 van 1921, opgesteld door de International Labour Organization (VN), opende de weg naar een vrij vergaand verbod op loodwit in het gebouwinterieur – mits geïmplementeerd in nationale wetgeving. Vroege ratificatie van het verdrag had plaats in Tunesië en Griekenland (beiden 1922); Zweden volgde in 1926, Nederland volgde op 15 december 1939. Met het Veiligheidsbesluit loodwit van 1939 en het Loodbesluit van 1988 worden werknemers beschermd tegen loodgevaren.
In de VS kwam pas in 1978 een verbod voor loodwitverf. Dit land van witte houten huizen en witte tuinhekken kampt nog steeds met interieurs die vergeven zijn van het loodwit. Informatievoorziening is geheel gericht op het veilig maken van oude verflagen in woonomgevingen, vooral die van kinderen. Onder de invloed van schadeclaims komen hele boekwerken met richtlijnen voor huiseigenaren en gediplomeerde loodonderzoekers tot stand. Het U.S. Department of Housing and Urban Development (HUD) publiceerde Guidelines for the Evaluation and Control of Lead-Based Paint Harards in Housing (juni 1995). Verplichtingen voor de juiste verwijdering van loodhoudende verflagen heeft de U.S. Environmental Protection Agency (EPA) vastgelegd in The Renovation, Repair and Painting (RRP) Rule, 40 CFR 745, Subpart E, die op 22 april 2010 in werking trad. In de lidstaten is er sprake van beperkte afwijkingen.
Ook zijn er brochures voor de huiseigenaar. Het grote publiek leert zo dat loodwithoudende verflagen buiten ook een gevaar vormen, omdat verwerend verfstof naar binnen waait en de bodem verontreinigt.
De Amerikaanse bewustwordingscampagne raakt daar de monumentenzorg. De Preservation Brief nr. 37 is een restauratiebrochure over lood in historische huizen. Men zoekt daarin naar de balans tussen veiligheid, milieu en het monumentenbelang. Uitgangspunt bij monumentale gebouwen is een waardering van de monumentale waarde van de verflaag door een specialist. Is verwijdering absoluut noodzakelijk gaat men over tot vervanging in een passend ontwerp, detaillering, kleur textuur en materiaal. Algehele verwijdering van zelfs eenvoudige historische afwerklagen wordt afgeraden. De weging gebeurt in deze volgorde:
- hoge betekenis altijd beschermen en behouden, dat betekent dat je de verflagen stabiliseert, zodat er geen noodzaak is ze te verwijderen
- betekenisvol: voorzichtig herstellen en in gelijk materiaal vervangen
- niet betekenisvol of eerder gewijzigd: verwijdering, opsluiting of vervanging mogelijk
Het opsluiten van de giftige verflaag is een serieuze optie, ook bij monumenten. De oude verflaag wordt dan niet bewaard omwille van de historische waarde, maar omdat het een veilige en relatief goedkope optie is deze te verzegelen. Gebruik van het juiste systeem is dan wel van belang.
De vraag die men zich bij deze aanpak zou moeten stellen is, of er niet een verborgen loodprobleem voor de toekomst ontstaat.
De REACH-verordening
In de EU is er al sinds 1989 een verregaande loodwitverfbeperking met mogelijkheid tot ontheffing voor restauratie. Nog vrij nieuw is de Europese REACH-verordening 1907/2006 (ingegaan 2007), een bindende verordening voor de lidstaten. Vervaardiging van, handel in en gebruik van loodcarbonaten en loodsulfaten voor verf is daarmee sinds 2009 geheel verboden, tenzij er sprake is van wetenschappelijk onderzoek. Dit is verwoord in art. 67 en Bijlage XVII, art. 16 en 17.
De lidstaten kunnen echter desgewenst een uitzondering maken voor de “restauratie en het onderhoud van kunstwerken alsmede van historische gebouwen en hun interieurs” – dit in overeenstemming met het hierboven genoemde ILO-verdrag nr. 13 over het gebruik van loodwit en loodsulfaten.
Het REACH-verordening heeft in diverse EU-landen tot actualisering van de wetgeving geleid. Sommige landen hebben daarbij bewust ervoor gekozen het gebruik van de gewraakte verf voor restauraties toe te staan. Daarvoor is het niet voldoende dat een land meer dan 60 jaar geleden het ILO-verdrag tekende – dit verdrag heeft immers geen automatische (directe) werking in de nationale wetgeving.
De Oostenrijkse “Chemikalien-Verbotsverordnung 2003” is in 2007 gewijzigd naar aanleiding van het REACH-verordening. Verboden is het vervaardigen, verhandelen en gebruiken van loodcarbonaten, loodsulfaten en loodhydrocarbonaat voor verfdoeleinden, met uitzondering van de “originalgetreue Restaurierung und Erhaltung von Kunstwerken sowie von historischen Gebäuden und deren Inneneinrichtungen”. Voor de historische schilderkunst en voor monumentale gebouwen bestaat er aldus een ontheffingsmogelijkheid voor zowel binnen als buiten.
Dat Oostenrijk de verwoording van het REACH-verordening in de nationale wetgeving heeft overgenomen, is gebruiksvriendelijk. De schilder of handelaar hoeft immers niet te vrezen dat in het REACH-verordening nog voorschriften staan, die hij niet al in de hem vertrouwde Chemikalien-Verbotsverordnung 2003” aantreft.
Na uitgebreid kleur-, archief- en röntgenonderzoek is in 2004 de fraaie zandsteenfaçade van het renaissance raadhuis in Lübeck (afb. foto van Torstein Frogner, Lübeck 2005) nieuw geschilderd met lijnoliegebonden loodwitverf. Loodwit was in Duitsland toen al verboden, behalve voor restauratiewerk. Inhoudelijk bracht REACH voor Duitsland dan ook geen vernieuwing. Ook dit land heeft in zijn actuele “Gefahrenstoffverordnung” (“§ 18 Herstellungs- und Verwendungsverbote” en “Anhang IV Nr. 6”) vastgelegd dat het verbod op loodwitverf niet geldt voor de “Erhaltung oder originalgetreuen Wiederherstellung …. wenn die Verwendung von Ersatzstoffen nicht möglich ist”. De beoordeling of alternatieve producten kunnen worden gebruikt in het restauratiewerk ligt bij de restauratievakman. Die moet zijn gebruikswens goed beargumenteren.
Werkzaamheden met loodproducten, zoals het maken van en restaureren met loodverf of het restaureren van glas-in-lood-vensters, zijn genummerd in de “Technische Regeln für Gefahrstoffe: Blei TRGS 505”. Uit een checklist volgt welke voorzorgsmaatregelen genomen moeten worden: voor schuurwerk gelden bijvoorbeeld veel meer maatregelen dan voor schilderwerk. Per gevaarlijke stof geldt een “Betriebsanweisung” (afb.) waarop de gevaren worden vermeld. Deze hangt de werkgever op bij de werkplek. Zowel voor lood als voor andere stoffen is de relevante informatie toegankelijk via internet.
Ook in Engeland is het gebruik van loodwit nog toegestaan voor twee groepen monumenten, de Listed buildings grade 1 en grade 2*; in Schotland geldt dit voor Grade A.
Anders dan in Oostenrijk en Duitsland, heeft men in Denemarken bij belangrijke restauratieprojecten, zoals de grote rococozaal van 1755 in paleis Amalienborg in Kopenhagen, gekozen voor alternatieve pigmenten, omdat loodwit niet mocht. Dit hoewel uit verfanalyses bleek dat de historische verflaag loodwit bevatte.
In Zwitserland, dat niet gebonden is aan de REACH-verordening, kan met loodwit alleen gewerkt worden in een ateliersituatie. Om die reden moesten 18de-eeuwse grisailles in het huis “Zur Geduld” in Winterthur uitgebouwd worden voor hun restauratie.
Nederland
Resumerend kan worden gesteld dat in de EU verscheidene landen een ontheffing voor loodwitverf ten behoeve van restauratiedoeleinden hebben. Dat geldt zowel voor kunstschilderwerk, als voor het exterieur en interieur van monumenten. Nederland heeft zo’n ontheffing met inwerkingtreding van de REACH-verordening niet mogelijk gemaakt.
Vaak wordt in Nederland nog gewezen op de Arbeidsomstandighedenbesluit art. 4.61b, maar dit is verwarrend: dit artikel suggereert namelijk dat het gebruik van loodwitverf in buitensituaties nog is toegestaan. Door de REACH-verordening is dit achterhaald.
De REACH-verordening is een goede aanleiding voor een herformulering van de Arbowet. Daarbij zou in Nederland, vergelijkbaar met andere EU-landen, kunnen worden overwogen een ontheffing voor restauratiewerk mogelijk te maken. Voor de strenge voorschriften voor ontheffing kan inspiratie worden gezocht bij de buurlanden.
Maar ook dan zal het Arbeidsomstandighedenbesluit het grootste gevaar dat uitgaat van loodwitverf niet makkelijk voorkomen. Dit schuilt immers in ondeskundige verwijdering – de argeloze doe-het-zelver die thuis zijn oude kozijnen schuurt, misschien met zijn nieuwsgierige kinderen ernaast staand. In dat opzicht kan worden geleerd van de VS door burgers actiever te informeren over voorzorgsmaatregelen bij schuurwerk, bijvoorbeeld via de klusfolders in de bouwmarkt.
Geef een reactie